Brugge, 6 december 1490
In 1488 kwamen de Vlaamse steden, in hun streven naar meer autonomie, in opstand tegen Maximiliaan I. De keizer van het Heilige Roomse Rijk was als regent voor zijn minderjarige zoon Filips (de Schone) de feitelijke heerser over de Bourgondische Nederlanden na het overlijden van zijn vrouw Maria van Bourgondië.
Na de opstand viel Brugge in november 1490 weer in de handen van Maximiliaan. Na onderhandelingen werd er een vrede gesloten en herauten lazen op 6 december 1490 het vredestraktaat voor. Enige tientallen burgers werd buiten de Peys gesloten. Hun namen werden eveneens omgeroepen vanaf de Halle. Met die vooraanstaande Brugse opstandelingen had Maximiliaan dus nog een appeltje te schillen. Daaronder Hendrick vander Straete en Jan de Witte, die worden genoemd als goudsmeden.
Van de buitengeslotenen werden op 18 december 1490 veertien personen onthalsd. Daaronder Jacob de Witte. Hun hoofden werden op de Halle aan de zijde van de markt tentoongesteld, hun lichamen op raderen buiten de Gentse Poort gelegd. Met uitzondering van Jacob de Witte, Jacob de Clerck en Hans Lieventeers, die door vrienden in ruil voor losgeld konden worden begraven.
Zo vind je, naar het zich laat aanzien, twee van de gezochte verwanten van Jan van der Straeten in één passage. Bij deze Hendrik vander Straete gaat het dan waarschijnlijk om de gezochte neef van Jan. En mede-goudsmid Jan de Witte is dan Hendriks zwager, de echtgenoot van Jan's nicht Elisabeth van der Straeten. De onthoofde Jacob zou een familielid van Jan de Witte kunnen zijn.
Leuk is dat we ook meteen het beroep van Hendrik van der Straeten en Jan de Witte weten. Het beroep goudsmid past natuurlijk naadloos bij dat van diamantslijper, het beroep van Jan van der Straeten. Het doet vermoeden dat er sprake is van iets van een familietraditie op het gebied van edelsmeden en juwelen. En dat zulke specialistische ambachtslieden vaak binnen de gildeomgeving trouwden is een bekend patroon.
Hoewel het in eerste instantie nogal bijzonder lijkt dat inwoners van Doesburg naar Brugge togen om daar goudsmid en diamantslijper te worden blijkt dat niet eens zo uitzonderlijk. In een, met nadruk als verre van compleet omschreven, lijst van inschrijvingen van goudsmeden in het smedengilde van Sint Elooi van Brugge vinden we tussen 1476 en 1480 drie vergelijkbare gevallen: Dieric Haec (1476) en Eerstwin Pepersack (1480) uit Doesburg en Wouter van Buenynghen (1479) uit Nijmegen.
Juweliers vielen ook onder het smedengilde. Aangenomen mag worden dat dat ook gold voor diamantslijpers. Goudsmeden vielen binnen het smedengilde onder het ambacht van de zilversmeden. Het wapen van dat ambacht ziet u bijgaand.
De vraag is natuurlijk welke consequenties de twee goudsmeden hebben moeten dragen vanwege hun deelname aan de Brugse opstand en de buitensluiting van de vrede met Maximiliaan. Voor wat betreft Hendrik van der Straeten zijn er goede redenen om aan te nemen dat hij naar Doesburg is teruggekeerd. (Daarover een andere keer méér.) Gevlucht voor de prijs die hij mogelijk zou moeten betalen. Er wordt in iedere geval voor zover bekend in Brugge nadien niets meer van hem vernomen. Jan de Witte daarentegen lijkt, na zijn vege lijf te hebben gered, toch in Brugge te zijn gebleven of teruggekeerd. Zo rond 1510 vinden we hem terug, in het gezelschap van zijn aangetrouwde neef Jan van der Straeten, als kerkmeester van de Sint Jacobkerk te Brugge.
Nu doet zich de bijzondere situatie voor dat we over de Brugse familietak in korte tijd meer bijzonderheden te weten zijn gekomen dan in vele jaren onderzoek naar hun Doesburgse verwanten uit hetzelfde tijdvak. Daaraan is de grotere rijkdom aan bronnen en literatuur betreffende Brugge zeker niet vreemd. Met de Brugse kennis in het achterhoofd kan mogelijk nieuw licht gaan schijnen in het Doesburgse onderzoek. Ook daarover later meer.
Een ander aardige bijkomstigheid is dat Gerard David, de schilder van de Bruiloft te Kana waarop Jan van der Straeten figureert, getrouwd was met een dochter van de gildemeester van het Sint Elooi gilde der edelsmeden. Gerard David trouwde in 1494 met Cornelia Cnoop, befaamd miniatuurschilderes en dochter van gildemeester Jacob Cnoop de Jongere en Kathelijne uter Vorst. Jacob's vader was in 1467 uit Breda naar Brugge gekomen. Van Gerard David is ook een portret van een goudsmid bekend (zie afbeelding), mogelijk zijn schoonvader. Het is verleidelijk om te denken dat de schilder Hendrik en Jan van der Straeten via het Sint Elooi gilde heeft leren kennen en zo de opdracht voor de Bruiloft te Kana vergund heeft gekregen.
Bron:
Jaer-boecken der stadt Brugge, behelsende de gedenckweerdigste geschiedenissen, deel 2, door Charles Custis, Brugge 1765, pag. 501-504
Goud- en zilversmeden in Brugge gedurende de periode 1320-1520, door A. Viaene, in: Biekorf, jaargang 70 (1969), pag. 69
Le beffroi. Arts, Heraldique, Archeologie, deel 1, Brugge 1863, pag. 168, 191
De ambachten en neringen van Brugge, door Jean-Jacques Gailliard, Brugge 1854, tweede deel, pag. 34
Kronyk of Tydrekenkundige beschryving der stad Brugge, sedert derzelver oorsprong tot op heden, door B.J. Gailliard, Brugge 1849, Pag. 40-41
Geen opmerkingen:
Een reactie posten